Hij bracht me een sjaal. De taxi bleef draaien.

“Ik breng je deze sjaal. Dat beloofde ik je. Ik ga niet mee spelen. Het heeft niets met jou te maken.”. De taxichauffeur stapt uit en steekt een sigaret op.

“Mijne meter loopt!”.

Voor me staat één van mijn spelers. Hij is nu twee jaar in België en wil dood.

Z’n hele familie is voor zijn ogen gestenigd. Hij kan het niet verdragen dat hij hier is en leeft.

In onze gesprekken komt naar boven dat hij heel goed kan breien.

En nu staat hij hier met een prachtige sjaal.

“Ik moet nu gaan. De sjaal is lekker warm. Voor jou.”.

Ik omhels hem en zeg hem dat hij naar de kapper moet.

Een grapje dat we maakte tijdens de repetities omdat hij werkelijk het meest idiote kapsel heeft dat een mens zich kan inbeelden. Hij knipt zijn haar zelf.

Er waren dagen dat hij niet kon staan of het niet kon verdragen dat we danste of lachten.

Hij loopt naar de taxi, de chauffeur rijdt weg naar een onbekende bestemming.

Misschien naar een plek die hij even thuis mag noemen,

Of een plek waar hij altijd rust heeft.

 

We waren vijftien. Ze zat bij me in de hotelschool klas.

Ze kwam vroeg uit het Waasland aangereden.

Tijdens de Franse les zaten we naast elkaar en

keek ik naar de krassen op

haar armen.

Ze woonde vroeg alleen

in een kamer die ze thuis noemde.

Met mijn puberhoofd probeerde ik haar te troosten

als de krassen dieper werden

en ze de temperatuur van de chocolade niet meer

proeven kon door het verdriet

in haar hoofd.

En toen bleef ze weg.

Ze ging het echte leven in.

Met mijn puberhoofd probeerde ik

haar terug te halen

maar een man deed de deur open

en zei dat ze me nu niet wilde zien.

Na een voorstelling zag ik haar

onherkenbaar

aan een tafel zitten en we wisten

dat het leven

zo zijn gangetje gaat.

En we lachten ingehouden

over oudejaarsavonden waarop we

samen werkten in

godvergeten hotels in godvergeten dorpen.

We gingen ieder onze weg en ik zag haar terug in de krant

omdat ze er niet meer was.

 

En daar stonden we …..in een landschap van lange rijen mensen die hun toekomst in dit land willen bouwen; mannen en vrouwen van alle leeftijden en kinderen.Soms niet meer dan schaduwen.

Daar verscheen één van mijn spelers voor een rechtbank die beslissen moet of hij hier mag blijven. Advocaten pendelen tussen zalen en luisteren aan de deur of ze ook hier een zielloos pleidooi kunnen houden. Een voorzitter luistert onbewogen naar verhalen van mishandelen en misbruik terwijl kinderen – hier geboren – verlangen naar ouders die niet langer moeten vluchten. De Belgische staat, vertegenwoordigd door een ongewassen natuurgids, leest koud en harteloos voor dat de Belgische staat telkens weer volhardt in haar beslissing.

De verhalen zijn keer op keer schrijnend.

De voorzitter stelt soms een vraag. Soms citeert hij een besluit dat al genomen is. Een tolk kan nooit de emoties vertalen in de verhalen van deze mensen. Huilend worden sommige door mannen in te krappe truitjes meegenomen.

Is dit het land waar ik woon?

In deze te kleine kamer worden besluiten genomen over mensenlevens. De richting en adem van een mens wordt hier afgesneden. Mijn speler komt naar voor. Hij pleit voor zichzelf, ik moedig hem aan en nu moet hij wachten.

De vader van mijn overgrootvader was een bakker bij het leger van Napoleon, niemand in deze contreien vrat  het lange brood dat hij toen bakte. Hij bleef hier uit liefde. Ook dat kan hier nu niet meer…. en dat brood werd pas veel later een succes.

De politie houdt een razzia in de nachtwinkel. De vader en zijn zoontje die altijd achter de toonbank zitten en daar hun wereld hebben met spelletjes en gekke imitaties van de klanten die voorbij zijn worden op straat gezet. Aan de overkant blijven tientallen mensen staan – als in een openluchttentoonstelling – en kijken naar het machtsvertoon van de politie. De vader kijkt naar de mensen. Het zoontje kijkt naar de lucht. Ik zou hen willen meenemen en hen deel laten uitmaken van mijn wereld. Maar in mijn lafheid loop ik voorbij. De dagen en weken nadien blijft de nachtwinkel gesloten.

De straatveger veegt de peuken weg die dolende nachtbezoekers in het portiek van de nachtwinkel hebben achter gelaten. En als niemand kijkt helpt de straatveger een mens op de vlucht met de weg te zoeken naar de juiste papieren.  Hij spreekt de taal en kent weg. De nachtwinkel is nu leeg. Ik heb de vader en het zoontje niet meegenomen. Alleen de sterren weten waar ze zijn.

Deze week vroeg iemand me of HETGEVOLG het OCMW van de kunsten is en of het dan wel in het kunstenveld thuishoort? “Er is al zo weinig budget voor echte artiesten!”, ging hij verder.  Als je vindt dat mensen een stem geven iets voor het OCMW is dan misschien wel ja.

Dat zijn mensen die eenzaam zijn en dat zijn er heel veel. Dat zijn mensen met beperkingen die elke dag het gevecht met hun lijf en hoofd aan gaan. Dat zijn kinderen die vertellen hoe ze hun vriendjes voor dood hebben achter gelaten in de woestijn. Dat zijn mensen die in autokoffers naar hier zijn gereisd en in onmenselijke omstandigheden hun leven proberen op te bouwen. Dat zijn mensen die alles verloren zijn in een brand. Dat zijn mensen die gezelschap zoeken. Dat zijn mensen die hun hele leven lang vernederd zijn door ouders, door partners, door kinderen en die opzoek zijn naar die plek waar ze wel waardering krijgen. En dat doen we bij HETGEVOLG. We geven ze een stem en zetten wie ze zijn in om verhalen te delen, om theater te maken, om de kracht van kunst te ontdekken. “Maar dan geef je ze hoop?! Dat is nog erger!”, riep de man en liep weg.

We gaan aan zee wonen. We hebben een huis gevonden in Oostende.We gaan aan zee wonen en we nemen alles mee, ook mijn moeder.

Ze woont nog steeds in het gebouw waar we in 1984 zijn gaan wonen met de belofte dat we er volgende week weg zouden zijn. Die week heeft zijn tijd genomen.

Het appartementsgebouw loopt langzaam leeg.In 2020 moet het leeg zijn. Ondertussen is de brandtrap al enkele jaren buiten dienst.

Vandaag kwam er een container in die wijk waar de bewoners hun “rommel” mochten ingooien. Al snel was het duidelijk dat de eene zijn rommel de andere zijn vangst van de dag was. Ik gooi honderden lege potten confituur weg; “Nemen we dat niet meer naar zee, ge weet nooit voor wat dat dat kan dienen!?”. Mijn moeder.  En spullen die kinderen en kleinkinderen al even bij de bomma hebben gestockeerd. Mijn moeder houdt alles bij.

Bij een paar schoenen vroeg mijn moeder of we daar niks mee konden doen in theater? “Zijn dat geen grappige schoenen dan?” en ze lacht terwijl ze als een bejaarde clown door de gang slentert en de spullen voorbij ziet komen. Alles heeft een verhaal en ook voor mij dikwijls een herinnering aan een tijd waar we met bijzonder weinig heel gelukkig waren. Een badmintonraketje van mijn broers was voor mij een gitaar en een masker en de tralies van de gevangenis als ik “polis en dief “speelde.

We gooien de spullen op de container en ze verdwijnen gauw in de handen van schattenzoekers die zichzelf  luid lachend beloven pijpajuin in hun keuken te planten met die ouwe bloembak die we weggooien. “Pijpajuin of peterselie of iets anders…as ge da in de winkel moet kopen kost da weer twee Euro!”. De toeschouwers knikken beamend en kijken of er niet nog andere schatten te vinden zijn.

De koningen van Laos zijn er ook. Ja, de bovenburen van mijn moeder is een koninklijke familie uit Laos. Daar gevlucht en hier in diezelfde jaren tachtig komen wonen.

Ik zeg tegen mijn oudste zoon dat het koningen uit Laos zijn. Ze knikken beleefd, hebben ze altijd gedaan en dat was een rariteit in deze wijk. Ik spreek hen aan en vraag hoe het met hen gaat? De man die ook kind was toen ik kind was zegt dat hij nu technisch sectorverantwoordelijke is bij de NMBS.  “Opklimmen; proeven doen, examens afleggen en dan nu verantwoordelijk.”.  Ik zeg hen dat het voor een koninklijke familie uit Laos eenvoudig moet zijn om de wissels van de NMBS te besturen. Hij lacht en is blij met zijn werk en dat hij het hier goed heeft en dat hij me soms op televisie ziet en denkt aan de dag dat hij hier als kind aankwam en dat mijn moeder één van de weinige was die beleefd naar hen knikte, af en toe vroeg hoe het met hen was en of ze geen heimwee hadden.

Hij is nooit meer teruggegaan naar Laos en bouwt nu ook een huis waar hij met zijn moeder zal wonen. Ik gooi het badmintonraketje op de overvolle container en neem vanbinnen heel stilletjes afscheid van een tijd waar we blij waren met het uitzicht op de bomen en de gedachte dat het ooit beter zou zijn. We gaan naar zee.

Haar naam is Maria. Ze was een boerin. Dromen is voor haar werken. Liefde is voor haar werken. Zij heeft haar hele leven gewerkt. Maria. En de dag nadat ze was gevallen zat ze in een rusthuis. “Verstade gij da?”, zegt ze terwijl haar mussenogen me doodprikken.

In de namiddag ontmoet ik S., hij komt uit het Oosten. Hij werkt hier bij Bol.com, net over de grens. Hij werkt als ze hem nodig hebben, als het druk is. Hij weet nooit wanneer hij zal werken. Hij kan niet naar school want ze kunnen hem ieder ogenblik oproepen en als hij niet komt is hij zijn werk kwijt. Hij mag geen engagementen aannemen die hem zouden verhinderen te komen wanneer Bol.com hem oproept. Niets dus.

Bol.com weigert hem een bewijs van tewerkstelling te geven zodat hij zijn ziekteverzekering inorde kan brengen. Als hij ziek is is hij zijn job kwijt. “Ik wil hier leven bouwen, maar ik leef zonder droom.”.

Hij woont hier nu zeven maanden en heeft zijn vrouw en kinderen zeven maanden niet gezien. Mensen zoals S. komen dagdagelijks in HETGEVOLG binnen. Ze worden gelokt met een droom van werk en een toekomst, maar zijn slechts wisselstukken in de handen van interimkantoren en multinationals.

S. wil werken, hij wil een toekomst bouwen maar is leeg vanbinnen. In HETGEVOLG mag hij zijn. Hier mag je zijn tot je vleugels werken omdat je gelooft in je eigen verhaal en dat pad verder loopt. “Verstade gij da?”.

Mijn moeder durft de straat niet meer over te steken. Ik heb met haar afgesproken, ze is altijd te vroeg dus ik ook. Ze komt niet. In mijn hoofd maak ik scenario’s over hoe ze dood naast haar bed ligt en ik vind de sleutel van haar appartement niet.

Ik loop de weg af die ze moet afleggen om tot bij ons te geraken en daar staat ze aan de andere kant van de weg. Ze staat in zichzelf te praten. Pas als ik dichtbij ben herkent ze me.

“Ik durf de straat niet meer over te steken. Mijn hoofd wil niet meer mee.”.

Ik neem haar mee en we lachen over hoe je hoofd in de weg kan staan van wat je werkelijk wil en dat het oversteken van een weg echt de allerkleinste hindernis is in dat lange grote mensen leven dat ze al achter de rug heeft.

Hij staat op winterschoenen in 35°. Hij zwaait met een briefje van een dokter. Hij wil de bus nemen maar de chauffeur weigert hem mee te nemen.  Ik kan de discussie niet langer aanzien en betaal zijn busticket. Hij is niet van hier. Hij spreekt geen transittaal naar een beter leven. Terwijl de bus door de hitte zwaait laat hij zijn briefje zien. Op zijn winterschoenen vond hij de moed om naar een dokter te gaan. Hij is mager en als hij lacht verdwijnt zijn aangezicht achter zijn veel te grote tanden.  Hij neemt me mee naar de plek waar hij woont, containers in 35°.  Kinderen, vrouwen, mannen met uitgemergelde gezichten wachten aan de poort van Europa op een beter leven. Hij had de moed om naar een dokter te gaan, opzoek naar medicijnen, vechtend tegen een wereld die je bij voorbaat uitspuwt omdat je niet bent zoals zij.  Ik neem afscheid van deze moedige winterschoenen in 35°.

Achter de bocht staan toeristen en genieten van “a beautiful view” terwijl een helikopter met een mitraillette op de zee schiet. Om de mensensmokkelaars af te schrikken, zeggen ze.   Het is de wereld die moed zoekt op winterschoenen in 35°.

 

Mijn denkbeeldige vader is de maan, volgens mijn zoon Arthur, die soms als een lijn en dan weer helemaal rond aanwezig is.

Mijn denkbeeldige vader was de man die alles was toen ik een kind was.

Hij was de tramchauffeur die me naar de stad bracht maar ook alle mensen die afstapten.

Mijn denkbeeldige vader was ook de zwerver in de doos aan de halte Opera. En hij was alle acteurs, ook die van E.T.

Met mijn denkbeeldige vader had ik gesprekken over wat ik later wilde worden in dit leven en hij nam me dan bij de hand en we lachten denkbeeldig wat af.

Mijn denkbeeldige vader moedigde me aan als mijn hart sneller begon te slaan.

Mijn denkbeeldige vader veegde mijn tranen weg en zat naast me in de klas. Hij knipoogde als ik weer niet wist wat de meester aan me vroeg omdat we net een denkbeeldig gesprek hadden.

Mijn denkbeeldige vader was erbij toen ik bij mijn moeder in bed kroop om haar te troosten toen hij besloten had nooit meer terug te komen.Hij stond in de hoek van de kamer en keek naar mij.

Mijn denkbeeldige vader besliste mee dat ik kok zou worden en vroeg me tijdens m’n fietstochten naar de school wat ik vandaag weer voor lekkers zou maken.

Mijn denkbeeldige vader wist dat ik me niet goed kon concentreren zolang hij denkbeeldig was.

Mijn denkbeeldige vader liep met me door de vele gangen van dit leven.

Nu ben ik zelf zo oud als mijn denkbeeldige vader was.