Op donderdag en vrijdag staan ze op de hoek van de straat. Ze staan daar waar de kapper net overleden is. Een moeder en een dochter.  Ze wachten op een bus. Als ik voorbij kom strekt de dochter haar hand uit. Een hand met smalle vingers valt in de mijne. Het begon een tijdje geleden met een knikje op afstand alsof er wederzijds begrip was voor wie we zijn. Het knikje werd een opgestoken hand en nu diezelfde hand in de mijne. Ze wachten op de bus. De moeder houdt de andere hand van de dochter stevig vast. Ze zal haar niet lossen. Nu nog niet. De dochter heeft kleine azuurblauwe pretogen die me vertellen wat ze vandaag gaat doen. De moeder luistert met een hart dat overstroomt van liefde naar de woorden van haar dochter. Daarom wonen ze aan de zee, zegt de moeder. Vlakbij het strand. “Dan kunnen we veel naar buiten. Wandelen.”, zegt de moeder en ze perst haar lippen op elkaar. Als kind wandelde ik ook veel met mijn moeder. In het Fort van Merksem. En dan is de bus daar. Een bus met gekleurde lampjes en medepassagiers met helmen in alle maten en formaten. De moeder legt haar hand in de rug van haar dochter terwijl ze de bus instapt. De dochter heeft haar vaste plaats aan het raam en knipoogt naar haar moeder en perst haar lippen op elkaar terwijl de bus vertrekt. “Ze gaat twee dagen in de week en dan mis ik haar.” en de moeder draait haar ogen in de grond terwijl haar voetenstappen verder gaan. Ontmoetingen van een paar seconden. Ik wens iedereen elke dag ontmoetingen van een paar seconden met uitreikende handen en pretogen van azuurblauw.

“Lieverds, Als ik bij jullie ben dan besef ik hoe gelukkig we zijn. Ik moet hier weg omdat ik nog teveel verdriet in mij draag. Verdriet dat ik nog een plaatsje moet geven. En dat zou voor jullie een enorme belasting zijn op jullie geluk. Dus laat jullie geluk niet afhangen van mijn verdriet. Ik zoek er een plek voor en kom dan stiekem weer kijken naar jullie geluk. Pa.”

Je zou willen dat je vader dat had geschreven. Maar dat deed hij niet. Hij verdween zonder woorden. Geen echo’s. Hij nam nooit afscheid. Ons eerste contact was een brief waarin hij het recept van pannenkoeken beschreef en later als ik bij hem op bezoek ging zwaaide hij van ver terwijl de trein weg reed. Van ver. Zwaaien. Dat is het dichts bij afscheid nemen dat mijn vader kwam. Hij sprak niet over zijn verdriet. Hij sprak over zijn vader en hoe die op riet kon fluiten en over de aaneenrijging van stommiteiten – waar ik er één van ben – die zijn leven kleurde. Ook tijdens zijn doodstrijd wilde hij geen afscheid nemen. Hij keek me in flitsen kwaad aan terwijl ik afscheid nam alsof hij het leven nog wilde omarmen en praten over alles wat dat leven in zich heeft en wat we nog generaties met ons meedragen.

Ook zijn verdriet.

“Zoon, Ik ben een overlever. Ik word kotsmisselijk van geluk en kan het geluk van jou en je gezin niet meer horen, zien, ruiken. Ik wil niet dat je voor me zorgt. Laat me vallen. Draai je om. Spreek achter mijn rug. Dan kan ik je nawijzen. Ma.”

Mijn moeder vertrok zonder afscheid te nemen. Zolang ik haar ken is ze het leven beu. Ze was het beu dat we voor haar wilde zorgen. We deden een zeese poging om haar gelukkig te maken maar dat wilde ze niet. Ze zat vier weken klaar dus bananendozen en vertrok zonder achterom te kijken.  Ze leeft nog maar spreekt via anderen met mij over wat ik zou zeggen als haar dokter zegt dat ze niet meer voor zichzelf kan zorgen. Als ik bij haar ben neem ik afscheid zonder dat ik haar zeg dat het een afscheid is. Ik draai me om en weet dat het misschien de laatste keer is. Dat geeft verdriet. Verdriet dat ik een plek geef terwijl er geluk is.

Lieve slapende kunsten,

Mijn lief slapend lief,

’t Is waar.

Ge moet u telkens weer in de harten van de mensen nestelen

En dat doet ge, geloof me

Telkens weer

O zo vluchtig

Ge brengt mensen samen soms

Laat ge u opjagen en zet veel te snel iets neer in een braderijsfeer

Waar diversiteit en participatie lotjes zijn in den tombola  

Die vluchtigheid werkt niet,  mijn lief

Nestel u duurzaam in de harten van mensen

Daar waar niemand komt

Waar diep verscholen het echte zijn van de mens ligt

Want dat is uw kracht, mijn lief slapend lief

Niemand zoals gij kan de mens de waarde(n) geven die hen versterken

Door uw krachten te laten voelen in

Stemmen die vibreren

In bewegingen waar stilstand is

Dansend met lijnen die verstomd leken

Of waar diagnoses op voorhoofden mensen laten verbleken

Omdat het makkelijk is een diagnose te zijn van iets wat niet te begrijpen valt

Net zoals gij, mijn lief slapend lief.

Word wakker!

Ga de straten op en luister naar het verstomd gefluister

Dat dreigt ons uit elkaar te spelen

Toe, ge zijt zo veel meer dan een vluchtige passant

Ik bemin u samen met vele vele anderen

Leven we van u

Mijn lief slapend lief.

De levensjas van mijn moeder hangt uitgerafeld aan de kapstok. De wind giert door de jas. Voor zover ik weet was de jas zelden warm.

Met ingehouden adem kruipt ze elke avond in haar bed om met het priemen van de dageraad en de kat die met haar poot door haar haar heen gaat weer een nieuwe dag te beginnen.  Met haar jas open wandelt ze op zaterdagen tot aan de krantenwinkel maar zeker niet verder dan dat. Het wereldnieuws en de verhalen over haar zonen en kleinzonen verdwijnen dan in haar zak om de rest van de week zorgvuldig te lezen. En elke zaterdag speelt ze op de Lotto. Maar winnen deed ze nog nooit. En als oorlogsgeleerden op de televisie verschijnen vervloekt ze hen voor het bouwen van deze wereld waar te veel mensen het moeten stellen zonder jas. Aan de levensjas van mijn moeder is heel haar leven getrokken. In buien van destructie trekt ze zelf aan haar jas. De mooie kantjes zijn er allang af. Soms maakt ze plannen om te verdwijnen. Haar jas te laten drijven op het oneindige water van de zee. Zonder afscheid te nemen. We zouden hem wel herkennen die jas die haar dagen vol tegenstrijdigheden vullen. De zakken vol gedichten van eindeloos heimwee naar de dagen dat haar moeder nog bij haar was en haar jas aan deed.

Toen ze vijf was deed ze haar jas moederloos alleen aan van huis naar huis waar ze zich nooit thuis zou willen voelen. In de liefde werd haar jas binnenste buiten gedraaid en werden de armen vele malen opnieuw op de schouders genaaid. Voor kinderen scheurde ze stukken uit haar jas omdat ze ervan overtuigd was dat de jas beter weggegeven was.

Nu hangt hij daar aan de kapstok. Ze doet hem nog maar zelden aan….op zaterdagen….voor de Lotto en af en toe om naar het graf van haar moeder te gaan.

De brug is weg, pa.

Toen je zo oud was als ik nu wees je naar het huisje naast de brug.

Daar gaan we wonen, zei je.

Ik zal elke dag spaghetti maken, zei je.

Wij twee, zei je. Hier langs het Albertkanaal.

En in de zomer springen we van de brug in het water.

De brug is weg, pa.

Je vertelde dat er vroeger nog een andere brug waar ook jij met je vader stond en droomde van een ander leven. Eventjes hebben jullie het geprobeerd maar in Frankrijk riepen ze, “salle Flamand” en moest je als kind op het land werken en zwijgen.

En toen kwam je terug en moest je helemaal opnieuw beginnen omdat de buren met het bestek van je ouders aten.

De brug is weg, pa.

We gingen altijd wel is kijken of het huisje er nog stond en of het niet te koop was en dan fantaseerde je over hoe wij daar een leven zouden hebben. Naast die brug.

Met kippen, zei je.

Nu is er een nieuwe brug. Dezelfde als al die andere nieuwe bruggen.

En het huisje ligt er verlaten bij.

We hebben er nooit gewoond, pa.

Ik had schrik om ma achter te laten.

En de brug tussen ons verbrokkelde in de tranen van mijn moeder die ooit jouw vrouw was.

Die naast de brug samen met jou een leven had proberen te bouwen.

Maar dat was mislukt.

De brug is weg, pa.

Er is nu een nieuwe brug waar ik op een dag met mijn jongens zal staan en zeggen,

Kijk daar, naast die brug wilde mijn vader met mij gaan wonen en elke dag spaghetti eten.

En ze zullen waarschijnlijk lachen met de gedachte aan elke dag spaghetti.

Ik zal hen vertellen, pa

hoe jij hier vele keren hebt geprobeerd een brug te slaan tussen werelden die toen niet bij elkaar wilde komen.

En hoe die brug hier was en ik met jou in een bootje onder die brug zat en keek naar de vogels die nieuwe nesten bouwden in het geraamte van  

de brug die weg is, pa.

En hoe die vogels dat elk jaar opnieuw deden.

Onder die brug.

Mag ik jouw verloren loper zijn? Ik ken de weg niet. Kijk naar de groeven in het landschap die me aanstaren als oude bekende. Af en toe kom ik een mens tegen. In niks te vergelijken met jou. Ze houden van de suggestie te weten waar ze zijn. Wij laten ons leiden door de intuïtie van het moment en beslissen om ons leven helemaal om te gooien. De natuur laat me graag verloren lopen in de levens van andere mensen. Ik loop graag verloren. Dan weet ik dat jij daar ergens bent. Als ik echt nergens ben zie ik het gezicht van mijn vader die vanuit zijn zijn de weg wijst en de zon laat schijnen. Terwijl ik zon en weg koester zie ik hoe onrustig mensen over wegen lopen zonder naar de zon te kijken. Kijk, ze vergeten dat ze enkel tijdgenoten van zichzelf zijn. Kijk, ze lopen met roerloze harten wakker rond in hun eigen slaap. Kijk, aan grenzen zetten ze hun kinderen af. In de hoop dat door nooit meer om te kijken deze kinderen gelukkig zullen zijn. Op zulke momenten hangt mijn hoofd in mijn handen en streel jij mijn blik naar boven. Met zachte pas geef je de dagen weer richting om verloren te lopen.

(Voor Marit, altijd voor jou.)

We zijn midden jaren tachtig. En mijn vader heeft de leeftijd die ik nu heb. We slapen samen in een eenpersoonsbedje op een kamertje waarvan het vensterraam altijd open staat bij mijn tante Blondine in Bilzen. Ik zie de vlekken op mijn vaders huid, dezelfde vlekken waarvan mijn zoon Arthur nu zegt dat ik vlekken op mijn huid heb. Het is zomer en mijn vader snurkt en werkt in Antwerpen. Ik blijf alleen bij m’n tante Blondine en rijd als een bezetene de Kattenberg op en af in de hoop ooit de Tour de France te winnen. In de namiddag mag ik gaan helpen bij “Big Louis”, een taverne in Bilzen waarvan de eigenaar – den dikke Louis – bij het opstaan naar de frigo loopt zijn insulinespuit zet en tussen de sla gooit terwijl hij aan mij vraagt om een portie bitterballen voor hem te bakken. Eén portie zijn zes bitterballen in het frituur. Daarna mocht ik groenten snijden voor de Altamira Grill, een hete steen waar mensen zelf hun vlees en groenten op konden bakken. Als de stenen dan terugkwamen moest ik de afdrukken van te hard gebakken vlees en groenten eraf afschrobben. Die stenen waren een groot succes dus ik moest veel schrobben.  Louis had een vaste ober,Bart. Hij kwam me soms halen in de keuken en dan keken we samen van achter de bar naar de mensen die in de taverne zaten. Hij brabbelde dan iets Bilzers en lachte en ik deed alsof ik het begreep en lachte ook. Zo kwam hij me ook altijd halen als die van Boeketje Vlaanderen van de steen kwam eten. Het was Gerty en ze woonde in Bilzen. Zeker één keer per week kwam ze bij Big Louis en zat ze aan de tafel van den dikke Louis te lachen en vlees te bakken op die steen. Dat was de tijd dat ik dacht dat het orkest dat je hoorde in films nog verstopt zat in de bosjes achter de personages die met veel drama hun woorden debiteerden. En zo was ook de magie groot dat Gerty Christoffels daar zat. Met haar prachtige ogen recht uit den tv. Daags nadien keek ik dan met tante Blondine naar Boeketje Vlaanderen en zocht de muzikanten terwijl tante Blondine riep; “Da’s één van Bilzen!”. Beetje later was Gerty weg uit Bilzen. Ze was verliefd geworden op een andere man en kwam niet meer in Bilzen.  Louis en Bart keken naar de foto’s die ze hadden van hen met Gerty en het vaste voornemen ze op een dag eens in te kaderen en boven de glazen te hangen.

Het jongetje met de dubbele rij tanden zijn mond is te klein.

Een dubbele rij tanden.

Het jongetje met de dubbele rij tanden is blij met al zijn tanden,ook die kleine scherpe waar hij elke dag zijn lip aan kwetst.

Het jongetje met de dubbele rij tanden zal nu niet naar een tandarts gaan omdat ze er thuis geen centen voor hebben.

Het jongetje met de dubbele rij tanden loopt verloren in het systeem dat wij school noemen.

Het jongetje met de dubbele rij tanden verdwijnt achter jongetjes die niet stil zitten.

Het jongetje met de dubbele rij tanden vertelt grappen die niemand hoort.

Het jongetje met de dubbele rij tanden mist zijn oom omdat die hem altijd begreep.

Zijn oom is dood.

Het jongetje met de dubbele rij tanden voelt zich onbegrepen.

Het jongetje met de dubbele rij tanden doolt door straten en stranden als hij thuis zegt bij vrienden te zijn.

Hij heeft geen vrienden. Het jongetje dat niet stil kan zitten is geen vriend die kan gewoon niet stil zitten.

Het jongetje met de dubbele rij tanden zit graag bij dronken mensen die hij niet kent onder een parasol tijdens een regenbui.

Het jongetje met de dubbele rij tanden zwijgt omdat ze anders zijn tanden zien.

Het jongetje met de dubbele rij tanden zal er later alles aan doen om erbij te horen.

Het jongetje met de dubbele rij tanden wil wel eens vliegen maar heeft schrik dat hij op het verkeerde vliegtuig zal zitten.

Het jongetje met de dubbele rij tanden heeft geen woorden voor zijn verdriet.

Het jongetje met de dubbele rij tanden.

Het jongetje met de dubbele rij tanden.

Ze komt uit Chili. “Dit theater is belangrijk voor mij. Ik neem de tijd in dit theater in mijn hand en houd vast.”. Met haar Zuid – Amerikaans temperament vertelt ze hoe de Amerikanen de mijnen kwamen leegroven en hoe in Chili rijk rijk is en arm arm en dat er niets tussenin bestaat. Na een uurtje is ze moe en spreken we de dag nadien weer af. Zo bouwen we aan haar verhaal.

“Ik heb 23 jaar vastgezeten voor 76 gram heroïne en omda ‘k stemmen hoor….Nu is’t beter. ’t Is rustig in de stad en ik raap papierekes. Da maakt mij rustig. Da ‘t proper is.”.

We ontmoeten elkaar nu elke dag. Rond de klok van negen raapt hij papierekes en praten we wat. De stad ligt er uitgestorven bij. De smalle straten waar in andere tijden de patserauto’s in file achter elkaar staan zijn leeg. Een verloren patser stopt, kijkt naar het pleintje en vraagt of ik iets nodig heb. Hij scheurt weg.  “Ik heb 23 jaar van mijn leven weg gegooid. Ik had dromen. Ik wilde ook acteur worden maar dat mocht ni van thuis. 23 jaar opgesloten met die stemmen in mijne kop…. Zonder medicatie is dat om zot van te wurre.”. En hij raapt zijn papierekes. Vandaag bleef hij wat langer staan. “Is’t waar da de theaters dicht zijn? Ik zeg tegen mijne maat; ik kom elken dag nen acteur tegen en mijne maat zegt dat de theaters dicht zijn en da gij hier ni moogt zijn? Klopt da?”. Ik zeg hem dat dat waar is van die gesloten theaters. Dat ik wel mag werken met mensen om hen de waarde van hun verhaal te laten voelen zodat als het beleid volgende keer zegt dat we dicht moeten mensen kunnen zeggen dat dat niet goed is omdat theater hen vleugels geeft.

“Dezen tijd doet iedereen twijfelen. Ik ben ni bang voor da soort tijd. ‘k Heb in dezelfde soort tijd geen afscheid kunnen nemen van mijn moeder maar ze slaapt voor altijd in mijn hart.”. Hij klopt op z’n borst en raapt papierekes. Ik loop terug de zaal in waar twee giechelende Ghanese meisjes met hun mama’s in een videogesprek zitten. Op een dag zullen ze terug samen zijn. Dat weten ze zeker. Op een dag. Daar staan ze. Met de tijd in hun handen.

Een Afghaans meisje verliest het mandje van haar ouwe fiets. Om de tien meter valt het er af en zet ze het mandje er terug op. Duwt zich af en dan die tien meter. Dat meisje is blij met haar fiets en met het mandje. Telkens opnieuw. Een vrouw steekt de straat over en heeft gesprekken die nooit stoppen.

Op het nieuws annuleren mensen evenementen. Ook theater.Een collega belt me en zegt dat hij het voor ’t eerst somber inziet en of ik een tweeloop heb.“Het is een voor een voorstelling… als we ooit mogen spelen.”.

Ik haal de eerste identiteitskaart van mijn kleine Mees op. Gewapend met codes probeer ik de QR – code in te scannen maar een lieve onthaalbediende fluistert achter haar mondmasker dat de scanner niet werkt. “Wat is je geboortedatum?”, fluistert ze verder. Ik toets hem in en de fluisterdame is verdwenen. Uit de machine rolt een cijfercode waarna ik mag wachten in een hall waar mensen wegkijken. Een dame achter het onthaal imiteert een klein kind dat tomaten uit een beker pikt en telkens “groen” roept. Ze doet het echt goed; het kind neemt de tomaat en gilt “groen”. Zelf moet ze er hard om lachen. “Tomaten zijn niet groen!” roept ze en perst de laatste lach uit haar lichaam.  De andere bedienden zijn niet onder de indruk van deze plaatselijke entertainer. Ze doet dit duidelijk wel vaker. Als mijn code verschijnt mag ik naar hokje zes. In hokje zes zit een vrouw achter plastic schermen. Ik geef het kaartje met de codes af en ben even later een gelukkige vader want nu heeft mijn zoon een officieel plastic kaartje met zijn naam op. En dan die foto! Ik lach achter mijn masker. In het hokje naast hokje zes zit een familie uit een ver land; papa, mama en de kinderen. De kinderen huilen. “Maakt nog wa kinderen bij.”, zegt de vrouw van hokje zes achter de plastic schermen tegen de vrouw naast haar. En ze herhaalt het nog een keer. En opnieuw. De vrouw van hokje naast hokje zes is niet onder de indruk.

Een acteur belt me op en vraagt of ik geen werk heb. Ik vraag of hij iets wil maken met anderstalige nieuwkomers?  “Ik ben een kunstenaar, Stefan. Geen sociaal werker! Ik kan dat niet…”. Ik vertel hem dat het doorgaat in Borgerhout en als hij zin heeft om te komen kijken hij meer dan welkom is. “In Borgerhout?” en hij haakt af.

Ik rijd voorbij het meisje dat haar mandje weer op haar fiets bevestigd. Tien meter. Samen met een Syrische vluchteling maak ik een voorstelling voor het Queer arts festival in Antwerpen maar dat gaat niet door.  Hij zal 07 augustus niet kunnen vertellen hoe hij moest vluchten om te zijn wie hij is. Misschien later. Als de straatlichten doven raak ik samen met mijn vrouw stilletjes de hemel aan.  “Dat is de Melkweg.”, zegt mijn vrouw in een adembenemend duister waar de hemel op je hoofd valt. De dagen vallen soms van je fiets en dan raap je ze op. Tien meter. En opnieuw. Een komeet valt in een flits naar beneden en ik besef dat het leven niet langer overleven is. Dat heeft geen zin. Neem de dagen zoals ze komen en raap ze op en dan weer tien meter. De komeet droeg dit berichtje met zich mee, een wake-up call vanuit de ruimte; Het leven is niet overleven. Ik herhaal de gedachte en het lijkt alsof mijn hoofd een massage krijgt van dit heelal.