Er stond een familie herten in de wei. Het was deze week. En vorige keer dat we een familie herten zagen groeide Mees bij ons in. We reden naar ons huisje in Frankrijk en zagen een familie herten staan in de wei. ’s Morgens vroeg stonden ze ons op te wachten. Net zoals Mees en zeker nu hij zelf z’n bedje in en uit kruipt. We geloven met z’n tweetjes nogal in tekenen die moeder natuur ons geeft en dan lachen we er mee. Toen je zwanger was van Arthur logeerde we in een huisje in Frankrijk en daar vloog een uiltje vroegtijdig het nest uit. En die mama-uil krijste de hele dag opdat dat uiltje zijn jonge vleugels terug naar haar zou spreiden. Dat uiltje zat op onze vensterbank naar binnen te staren met z’n grote eigenwijze uiltjesogen. Helemaal Arthur. Eigenwijs met z’n prachtige ogen. En begin deze maand werd Jef 16 en jullie spraken af op de plek waar jullie elkaar voor het eerst hebben ontmoet. En dat was toeval, zei je. Ja ja, wij weten wel beter en we lachen er mee. Exact op die plek en sindsdien zijn jullie onafscheidelijk. Toen we een kindje verloren heb ik het teken van de natuur gemist. Het gebeurde tussen twee voorstellingen door. En we gingen door. En zo cirkelen onze dagen soms als adelaars zonder duikvlucht boven onze hoofden en zie ik niet hoe verdrietig je bent. Dat je onzichtbaar wil zijn, zeg je en er soms niet meer wil zijn. Dat je ons alleen maar in de weg staat, zeg je en ik zeg dat dat niet waar is. Dat ik zonder jou niet kan leven. Dat je de vrouw van mijn leven bent. En ik sla op mijn hoofd omdat ik het niet zag. Omdat ik nu al niet meer weet waar ik was dus het moet onbelangrijk zijn geweest. Je zegt dat het nu allemaal voorbij is. Dat het weer ok is. Dat we nu aan zee wonen en dat dat je echt goed doet. En de herten stonden dicht bij elkaar in de wei. “Kijk, dat zijn wij.”, zeg je.