De levensjas van mijn moeder hangt uitgerafeld aan de kapstok. De wind giert door de jas. Voor zover ik weet was de jas zelden warm.
Met ingehouden adem kruipt ze elke avond in haar bed om met het priemen van de dageraad en de kat die met haar poot door haar haar heen gaat weer een nieuwe dag te beginnen. Met haar jas open wandelt ze op zaterdagen tot aan de krantenwinkel maar zeker niet verder dan dat. Het wereldnieuws en de verhalen over haar zonen en kleinzonen verdwijnen dan in haar zak om de rest van de week zorgvuldig te lezen. En elke zaterdag speelt ze op de Lotto. Maar winnen deed ze nog nooit. En als oorlogsgeleerden op de televisie verschijnen vervloekt ze hen voor het bouwen van deze wereld waar te veel mensen het moeten stellen zonder jas. Aan de levensjas van mijn moeder is heel haar leven getrokken. In buien van destructie trekt ze zelf aan haar jas. De mooie kantjes zijn er allang af. Soms maakt ze plannen om te verdwijnen. Haar jas te laten drijven op het oneindige water van de zee. Zonder afscheid te nemen. We zouden hem wel herkennen die jas die haar dagen vol tegenstrijdigheden vullen. De zakken vol gedichten van eindeloos heimwee naar de dagen dat haar moeder nog bij haar was en haar jas aan deed.
Toen ze vijf was deed ze haar jas moederloos alleen aan van huis naar huis waar ze zich nooit thuis zou willen voelen. In de liefde werd haar jas binnenste buiten gedraaid en werden de armen vele malen opnieuw op de schouders genaaid. Voor kinderen scheurde ze stukken uit haar jas omdat ze ervan overtuigd was dat de jas beter weggegeven was.
Nu hangt hij daar aan de kapstok. Ze doet hem nog maar zelden aan….op zaterdagen….voor de Lotto en af en toe om naar het graf van haar moeder te gaan.