Mijn moeder wordt uit haar huis gezet. Het is geen sjiek huis, het is een flatje in een sociale woonwijk. Toen we er in 1983 gingen wonen beloofde ze me dat we er enkele weken later zeker zouden weg zijn. Het huis waar ik slechts bij hoge uitzondering een schoolkameraadje mee naartoe nam. We leefden er in het behang van de vorige bewoners. Op een dag kwam er een vriend per ongeluk op bezoek. Ik schaamde voor de kapotte lift, de smerige traphal die we samen beklommen, het geroep van de buren, de stank van gesloten werelden. Toen we boven kwamen liep hij recht naar het terras. “Wat hebben jullie hier een mooi uitzicht!”, zei hij die sindsdien echt een vriend is. We keken op groene weiden en in de verte zag je de haven. Op oudejaarsavond staat mijn moeder nog steeds in haar kamerjas op het terras te luisteren naar de zeeboten die in de verte het nieuwe jaar in blazen. In het veel te kleine keukentje hebben we veel gelachen om alles wat we zagen in de dagen die voorbij gingen. In dit gebouw was overleven de hartendrum van deze mensen hun bestaan. 180 gezinnen worden nu buiten gezet. Ze kunnen zich aanmelden voor een nieuwe flat maar die zullen pas veel later klaar zijn. De Duitse overbuurvouw van mijn moeder weet niet waar ze naartoe moet met haar drie kinderen. Binnen twee jaar moet het flatje leeg zijn. Mijn moeder geeft zichzelf geen twee jaar meer, zegt ze. “Ik ga wachten tot de bulldozers me uit mijn bed slagen.”. Als ze haar ogen sluit ziet ze iedereen die hier de afgelopen dertig jaar gepasseerd is, zegt ze. Zoals de buurvrouw die zichzelf ophing omdat haar kinderen van haar werden afgenomen. Een ijselijke gil die we samen nooit zullen vergeten. Of de conciërge die een wijkfeest wilde organiseren maar de mannen die de bakken bier bij nacht en ontij moesten bewaken hadden tegen de ochtend alles zelf opgedronken. Dagen en dagen heb ik uit het keukenvenster op het zesde verdiep naar beneden gestaard tot mijn moeder thuis kwam na een dagje poetsen bij Joodse mensen aan het Antwerpse stadspark. Dan kwam ze thuis, gooide haar jas op de grond, deed haar tanden uit en gaf over. Toen ik later ging werken begreep ik dat er soms van die dagen zijn. Toen ik dertien was gingen we met de fiets rollen behangpapier en verf halen en hebben we het hele flatje met onw tweetjes geschilderd en behangen. Ookal was het schots en scheef, we waren zo blij dat de bloemen van de vorige bewoners van de muren waren. Ik heb er leren vechten tegen de vicieuze cirkel die dit leven soms is. In “de blokken” was deze cirkel voor vele mensen onontkoombaar. Straks zijn “de blokken” weg en mijn 85 jarige moeder ging gisteren aanbellen voor een serviceflat. “Ik ben geweest.”, zei ze, “Maar dat is allemaal zo klein en zonder uitzicht.”.