Ik krijg telefoon in de auto. Een man zegt me dat mijn vrouw en jongste zoon zijn aangereden door een auto. Ze zijn met hun fiets enkele meters meegesleurd door een man die niet wist hoe zijn automatische versnellingsbak werkte en de gaspedaal voor de rem aanhield en worden op datzelfde ogenblik meegenomen door een ambulance. Ik geef gas bij en rijd tegen hoge snelheid naar het kruispunt waar het ongeval gebeurde. Het is op enkele meters van ons huis. Er staan nog wat mensen op een hoekje te wijzen. Iemand heeft de fiets naar ons huis gebracht. Mijn oudste zoon belt me op om te zeggen dat er bloed op het kinderstoeltje van mijn jongste zoon hangt.
Op een andere hoek staat een grijze man, hij roept me toe dat hij het zo niet heeft gewild. Dat hij in de war was. Ik wil hem doodknijpen maar draai me om en spurt naar het ziekenhuis waar mijn vrouw en zoontje op de spoedafdeling zitten. Mijn wereld zakt onder mijn voeten weg bij elke stap die ik zet en ik beloof mezelf hoe ik alles maar dan ook alles zal opgeven om bij hen te zijn. In het ziekenhuis zitten ze beide in een kamer en houden elkaar heel stevig vast. Ze zijn geschrokken en hebben lichte kneuzingen en een paar schrammen.
Mijn vrouw vertelt hoe een Marokkaanse man ons zoontje van onder de auto heeft gesleurd. Hoe ons zoontje op enkele millimeters van het voorwiel door deze man gered werd. Er bestaan engelen. Enkele dagen later staat de grijze man met een doos pralines voor de deur. Mijn vrouw blijft vriendelijk. Zijn kleindochter wil met me op de foto, een weddenschap met haar vriendinnen. Ik sta dwaze gezichten te trekken met de kleindochter van de man die me bijna het dierbaarste op deze wereld had ontnomen.
Maar er bestaan engelen dat weet ik nu zeker en ze wonen niet ver van mijn huis. Ik zwaai er naar als ik voorbij….