Na dagen heen en weer te zijn geslingerd tussen stenen en meningen landde vandaag de rust op mijn schouders door terug te gaan naar de plek waar ik vandaan kom.
Ik bezocht mijn moeder in haar sociaal appartementje en we keken samen naar hoe de tijd daar is blijven stil staan. We keken naar het behangpapier dat ik samen met haar op dertienjarige leeftijd tegen de muur had geplakt. Er was niks verandert. Het was vergeeld. We keken naar oude foto’s van toen ons gezin nog een gezin was maar zo diep failliet als gezin. Het eeuwig gevecht met geld; steeds te weinig en nooit genoeg. Het uitzicht op de haven. Ja, het uitzicht is heel mooi. Alles is er gebleven zoals ik er woonde. De kamers zijn nu leeg, de gordijnen gaan niet meer open. Ze betaalt voor de kabelaansluiting en kijkt naar die ééne zender die ze kan zien. Ze slaapt nog steeds in het bed dat mijn ouders kochten toen ze dertig duizend Belgische frank hadden gewonnen met de Nationale Loterij, zo vlak voor mijn geboorte. We stonden aan het plekje waar ik als kind altijd mocht zitten omdat dat het warmste plekje was.
Voorbij frituur Woopy – waar mijn vader me na elke echtelijke ruzie mee naartoe nam om zijn monoloog te houden op een veel te hoge barkruk ging ik naar het kerkhof dat gauw een speeltuin zal zijn en bracht een laatste groet aan mijn grootouders en overgrootouders. In de bedding van deze plek heb ik mijn kinderjaren gesleten door emmers water aan te brengen terwijl mijn moeder met een stalen borstel tot bloedens toe het graf van haar moeder en vader schrobde.
Vanaf morgen gaat de zoektocht naar €300000 verder wetende dat het nest waar ik uitkom me voorzien heeft van sterke vleugels hier in de bron van mijn ontstaan.
❤ En langs het plein waar op een zomerse zondagmiddag in de jaren zeventig majorettes, fanfares en harmonieorkesten in steeds herhalende patronen paradeerden.