Vandaag liep ik met mijn zoon door Antwerpen Noord. Als kind liep ik er vaak rond want mijn vader woonde er. Eerst in een kleine studio in de Van Maerlantstraat. Daar zag ik hem voor het eerst weer na een heel lange periode. Terwijl we zaten te praten kwam er zwarte rook van onder de deur. Mijn vaders overbuur had zijn studio in brand gestoken in de hoop er zelf het leven bij te laten. Het was mislukt, mijn vader belde de pompiers. Later woonde hij in de Van Aerdtstraat, over den Boots. Een café waar ik als kind enkel mannen met een lederen pet en een snor zag buiten komen. Toen dacht ik dat daar de Village People woonde, die hadden een hitje en daar stond ook zo eene bij met een snor en een lederen pet. Maar dien indiaan heb ik daar nooit gezien. Mijn vader woonde naast tante Ursula.
Tante Ursula en nonkel Julien waren binnenschippers. Ik heb me laten vertellen dat nonkel Julien tijdens zijn jaren op het schip geen druppel alcohol had aangeraakt. Maar toen hij aan de wal ging zag ik hem graag als concierge van het lelijkste gebouw in de Van Aerdtstraat met een pilske in zijn hand.
Mijn vader woonde boven een ouwe Rijnschipper. Hij was een jaar of tachtig, waste zich nooit en hield heelder conversaties tegen zijn televisietoestel. De deur van deze man stond altijd open. Als ik als kind bij mijn vader kwam zag ik hoe hij in zijn zetel zat met zijn schippersklak op en af en toe heel hard kreunde. Een kreet die ik tot nu nergens anders heb gehoord. Mijn vader woonde daar in een gemeubelde kamer. Het moest een gezelligheid voorstellen maar het portret van de huilende clown verraadde dat ook hij hier niet gelukkig was. Mijn vader werkte hard in die tijd om niet daar te zijn, om geen gesprek aan te gaan. Liever observeerde hij het leven dat hem omringde en porde me als kind aan om zeker te zien wat hij zag en liefst meer. Ik herken het nu zo goed als ik met mijn zoon door deze wijk loop en hij zijn scherp observatievermogen gekoppeld aan zijn rijke fantasie afvuurt op wat hij ziet en me aanport te zien wat hij ziet.
Dertien was ik toen ik besloot naar de hotelschool te gaan. Een grap die we ons niet konden permitteren. Tante Jeanne betaalde deze opleiding en in ruil ging mijn moeder elke dinsdag poetsen bij tante Jeanne. Dan waren er zwarte muizekes als ze terug kwamen van de markt. En verse groenten en fruit. Tante Jeanne zorgde goed voor haar kleinste zus.
Zo fier dat ik op de hotelschool mocht beginnen nam ik bus 28 in mijn koksuniform. Ik droeg mijn tok, messenset en klompen en zette me voor een oud vrouwtje die bij elke bocht naar me knipoogde. Ik wilde dat mijn vader dit zag. Ik stapte uit aan de Van Aerdtstraat. Op de hoek zaten altijd dezelfde stamgasten in café Smile. Misschien waren het steeds andere maar ze zagen er wel altijd hetzelfde uit. Ik belde aan bij mijn vader. Zijn huisbazin riep vanuit haar venster dat hij daar niet was terwijl haar tekkel op en neer sprong.
Nonkel Julien stond zijn gang te dweilen.
“Uwe pa is boven, menneke”. Ik belde boven aan. Tante Ursula deed een deur op een kier open en zei me dat mijn vader me nu niet kon zien.
Ik nam bus 28 terug naar huis en heb mijn vader toen heel lang niet gezien.
En als er al veel gebroken was tussen hem en mij was dat het moment dat onze werelden echt ver uit elkaar lagen. En echt goed is het nooit meer gekomen tussen hem en mij. Als kind begreep ik niet dat hij me niet wilde zien. Als vader kan ik me niet voorstellen dat ik mijn kinderen niet wil zien. Waarom hij me niet wilde zien heb ik hem nooit gevraagd. Dat deden we niet. We observeerde liever andere werelden en lieten onze fantasie erop los.
Mooi artikel ..Wat vader bezielde was nooit helder blijkbaar. Soms willen mensen hun laatste geheim, waarom ze bepaalde dingen zo zien, niet weg geven. Omdat het van hen is en een geheim is een geheim. Daar belast je een ander niet mee. Smeerlappekes doen dat wel. Die steken daar de wereld mee in brand . Om anderen te zien lijden, ze hebben dat graag. Vaders ambities waren vroeger wat de ambities van hun vaders waren, van vader op zoon. Zo hoorde dat. De omwentelingen na de oorlog en de oorlog zelf hebben daar iets anders losgeweekt denk ik. En wie zijn onze vaders, die in de hemelen zijt. Tot voor de kunstmatige bevruchting waren we enkel zeker van onze moeders, beweren stamboomspecialisten. Als ik naar mijn eigen stamboom kijk zijn er ook een paar waar het anders is, maar wel goed. Moeten we daar dan de grote tegenstelling in gaan zoeken, ik weet het niet. Misschien was ik wel ene van de pastoor, of van die lekkere warme bakker, of de koele nuchtere melkman, een dokwerker of de schipper of gewoon van mijn vader , wie hij ook was. Het enige wat vandaag telt, nu ze er niet meer zijn, is hoe wij ons gedragen naar onze kids, nu , straks als ze puberen en volwassen worden, het zal anders zijn en we gaan er ons bij moeten neerleggen. Toen mijne pa stierf heb ik er iets over geschreven. Vandaag, op het Paasfeest ga ik zeker eens langs zijn graf. Hoe koppig schoon ze ook soms waren, en wij ook, we zien ons graag. Je bent een geweldige vader, een speciale, zoals de uwe waarschijnlijk.
Vaders
ik zie mijn vader kijken
ik zie me een beetje op hem lijken
we hebben soms dezelfde trekjes
hier en daar dezelfde bruine vlekjes
ik zie mijn kinderen kijken
ik zie me een beetje op hen lijken
we hebben soms dezelfde trekjes
hier en daar dezelfde bruine vlekjes
ze fladderen dicht in mijn buurt
als vlinders vleugels bont geborduurd
kleurrijk fris gevleugeld
vader zijn is heerlijk onbeteugeld
©Dirk Thyssen