Hij is dertien. Mijn oudste zoon. “ Het jaar van het haar, papa!”.
“Is het waar dat volwassen-zijn niet bestaat, papa?”.
“Ja, da’s waar. We doen allemaal alsof we anders zijn dan in de andere fases in ons leven maar eigenlijk doen we steeds hetzelfde maar dan anders omdat de tijd voortgaat. Dat weten we zeker.”.
“Volwassen zijn bestaat dus helemaal niet. Dat is een opluchting, papa. Want ik kijk er niet naar uit om volwassen te zijn.”.
Hij trappelt naar boven en slaakt een kreet in zijn kamer. Een indiaan die beseft dat je bent wie je bent.
Een meisje komt binnen in mijn theater. Ze was bij het vuurtje blijven staan en zag dat ons Ministerie van Dromen open was.
“Waar droom jij van?”, vraagt ze me. Ik ben verrast door m’n eigen vraag.
“Mijn droom nu is om dit theater te kopen. Maar mijn droom morgen kan helemaal anders zijn.”.
“Dromen in beweging zijn goeie dromen!”, ze draait zich om en loopt naar boven.
Een natte regenjas zet zich naast me op de bank.
“Stefan, kan je hier ook met je voetjes op de grond dingen realiseren? Ik ben niet zo’n dromer. Ik denk dat je niks kan realiseren in dit leven. Alles is democratie maar wordt toch in achterkamertjes beslist. Maar ik ben een kleine garnaal en ik heb niks met achterkamertjes en heb al zever genoeg met m’n eigen democratie;
Wanneer sta ik op? Wat zeg ik het eerst als ik mezelf in de spiegel zie? Is er iets verandert waar ik geen vat op heb? En dan kijk ik naar mijn lichaam dat verlangt om graag gezien te worden maar weiger te dromen. Kan dat Stefan? Zo met je voetjes op de grond?”.
Dat kan zeker en ik neem hem mee naar ons Kabinet van Verlangen en daar ziet hij hoe vluchtelingen – alleen onderweg –hun beeld proberen te vatten.
Hij zet zich tussen hen in, scheurt met een knipoog een stukje papier van een blok en trekt een bevende lijn.
“Dit heb ik nog nooit gedaan.”.
“Vergeet je voetjes niet op de grond te houden.”, zeg ik hem en hij schuifelt ze over het beton terwijl zijn hand met hem aan de haal gaat.
Mijn zoon staat met het meisje buiten. Ze loopt weg en laat hem staan. Hij draait zijn warrig hoofd in mijn buik. “Papa, is verliefd zijn iets wat je heel graag wil?”.
“Verliefd zijn is heerlijk, zonemans. Verliefd op dees leven nog meer. Ik ben verliefd op dees leven. Verliefd op u en uw broer, jullie mama’s en op alle dingen die me overkomen.”.
“Verliefd op het leven? Papa toch? Gij moet dringend met uw voetjes op de grond blijven.”, hij knipoogt de laatste sproeten van zijn gezicht en ik weet dat hij me in de gaten heeft.