Dolend door straten en in verlaten feestzalen probeerde ik je ogen te vatten.
Terwijl je het schuim van een drijfzandlied weg ruimde,
waarin studenten-kringen
hun verleden bezingen
en hun woorden klinken als gestamel waarin tijd hen uiteen drijft.
Is dat het waar je zoveel moeite mee hebt?
De tijd die ongenadig maar gelukkig
-net als ik- schoorvoetend langs jou heen gaat?
Uit de tijd kan je alleen maar
kracht halen
door haar ruimte te geven.
De tijd kan je niet in schema’s nog in kleuren gieten.
Hoe meer je haar probeert te vatten,
hoe weerbarstiger ze wordt, net als jij.
Geboren in dit vochtland moet je je weg
stroomafwaarts struikelen.
Op geen enkel papier zijn alle vergissingen uitgesloten.
De wetenschap probeert alles te vatten
en dat is moeilijk in een land waar de treinen onder Amsterdam niet hard mogen rijden.
Hoe je het leven ook in vormen stampt, de spieren blijven steken,
verkrampt, alleen de zeeman weet het zeker;
de aarde is rond,
als we dat mogen geloven eindigt elke bodemloze put boven.
Jij bracht een deel van je tijd door in opklapbedden
dromend van een leven lang eenzaamheid.
Groot worden met handen in alle soorten en maten;
Loophanden, werkhanden, huishanden, vijfvingerhanden…
Op eigen vingers staan; het maakt een hand gezond.
Jij als geen ander weet dat het slaan
van het hart geen bewijs is van leven.
Laat staan van…het leven.
Mijn hart – net als het jouwe –
verlamt me wel eens alsof het een hand is die
op mijn mond wordt gelegd.
Ken je dat ?
Het hart dat je doet zwijgen?
Alleen het zwijgen kan me van mijn
woordenkoorts genezen.
En zo zag ik je dikwijls;
zwijgend in een wereld zonder te laat.
In een wereld waar de tijd volgens jou
teveel heeft tekortgeschoten.
Luisterend naar nachtelijke gedichten
over wind en straatlantarens.
Terwijl je dacht, ik las het in je ogen;
dit kan mijn leven nog niet zijn.
Maar je geboorte, je moeder, je schaduw,
je handen en je hart spreken tastend
voor je uit.