Mijn vader was een vlinder.
Zijn vleugels waren van paardenbloemen.
Zijn lichaam was van leder, groot en sterk.
“Als je groot bent dan krijg je een olifantenvel!” en hij vloog weg.
Daar hing ik, in mijn eerste kleine huisje.
Ik zag de wereld door mijn aderen.
Kleine buisjes die me eten gaven.
En meer en meer.
Ik werd te dik.
Plofte open.
Mijn eigen dikke lijf kroop als een groen glibberig ding over de weg.
De lucht wreef met haar kouwe handen aan mijn neus.
“Ik heb kouw!”
Ik vroeg me af waar dat olifantenvel was want lang zou ik het hier zo niet volhouden.
“Doe niet zo flauw!”.
Daar, in die fruitboom waar jij nu zit zat een kleine Spaanse bosmus.
“Wie ben jij?”, vroeg ik.
“Mijn naam is Amberes!”, tsjilpte de mus en vloog tot in de kruin van de boom.
Daar flapperde ze met haar vleugels de mooiste flapperdans die je je maar kon voorstellen.
En terwijl ze dat deed rees de zon aan de horizon. Knalgeel licht verlichtte de wereld. De zon was geboren!Oh, wat een heerlijk warm gevoel!
Ik stak mijn hoofdje naar boven en genoot.
“Kom je mee naar de Vuilbeek?”, krijste Amberes.
“De vuilbeek?”, zei ik voorzichtig want mijn stem was nog maar net geboren.
“Daar is iedereen!”, tsjirpte ze luid, “Kom volg!”.
Ze vloog weg en ik deed mijn uiterste best om haar te volgen maar de rusp die ik was was niet zo snel als een Spaanse vogel.
“Vlieg met me!” en Amberes vloog met een razende snelheid en een hete adem op me af.
Ze sperde haar bek wijd open en pikte me op.
Ik vloog!
Ik was slechts een rups maar ik vloog!
Onder mij zag ik de fruitbomen, ook die waar jij nu zit.
De Spaanse lucht van Amberes floot langs mijn kale lichaam en zij genoot duidelijk van mijn aanwezigheid in haar bek.
Pas later begreep ik dat dit voor een vogel niet eenvoudig moet zijn. Een rups in je bek houden en toch niet opeten! Deze grote vorm van vogelliefde kwam ik in de eerste seconden van mijn leven al tegen en zou me de rest van mijn leven tekenen.
Daar waren; DE VUILBEEK!
Een mooier water had ik nog nooit gezien.
Ik had dan ook nog nooit water gezien.
Amberes plofte me zachtjes aan de rand van het water neer en ging met haar vleugels in de koele plas zitten.
“De vuilbeek, señor!”. “Alles aan deze kant is netjes. Alles aan die kant is vuil.”
Ik hief mijn kleine kale rupsenhoofd de lucht in en zag een groot dik varken zich in de modder draaien.
“Ik voel me goed, ik voel me goed!”, herhaalde het rozige wezen terwijl het zijn dikke pens in de modder wentelde.
“Wat heb jij voor?”, schatterde Amberes met haar hoofd in de lucht alsof ze iets onaangenaams rook en dat was ook zo.
“Mijn meisje…”, stotterde het varken, “mijn meisje heeft me afgewezen omdat het water tussen ons te diep is.”
“Het water te diep? Wat wil je daar mee zeggen?”, schetterde Amberes.
“Er zijn te veel verschillen tussen ons.”, knorde het varken zijn neus in de modder draaiend.
“Om te beginnen, vind ze me te dik. Ze vind dat is stink…”
“Dat is zo…”, knarste Amberes tussen haar bek.
“…en dat ik geen manieren heb. Maar zelfs als ik mijn uiterste best doe voldoe ik nog niet aan de hoge eisen die ze stelt.”
“Dan is het geen echte liefde.”, sneerde Amberes naar de stotterende stinkende massa vlees.
“Echte liefde overwint alles!”.
“Overwint, wat is overwint?”.
“Overwint is dat wat je voelt als je niet meer alleen bent. Overwint is de liefde die je hart verwarmt en niet je hoofd dat denkt.Na overwint sta je op de top van een berg en kan je de wereld aan.”
Het varken zuchtte en draaide zich nog een keer in de modder om in de hoop dat deze modderpacking iets aan zijn dikke lijf zou verhelpen.
“Maar ik heb zo’n laag zelfbeeld.”, zei hij. “Ik kan niks , ik kan niet eens fluiten. Ik ben een varken niet meer en niet minder. En een varken is maar een varken. Ik kan mezelf toch niet veranderen. Ach, ooit zal ik wel eens de liefde van mijn leven vinden. Ooit.”
Het werd heel stil rond de Vuilbeek.
mijnhart
ik leg een roosje appart
in een doosje voor marit en jij leg ik ze in
een vorm van een hart
voor jullie leg ik sterren appart want ik mis je tot in
mijnhart
ynina.
de koninging
op een dag was er een meisje een meisje helemaal aleen
niemand om haar heen maaar toen
kwam er een jongen die jongen af haar een zoen
het meisje droomden en zij wa moet ik toch doen
het meisje was ook een koningging ze ontmoete een
jongen een prins maar de prins was zo verliefd op haar
da de prins vroeg met haar te trouwen maar ze kon niet trouwen
omdat ze een konigging was ze leefden in ijs maar ze had ook
ijs nodig en haar hart zit in een kistje verstopt da kistje moest je openen
met een speciaal gedichtje maar hij wist niet welke dus schreef hij een gedicht
lieve kistje open voor mij
dan ben ik blij
dan ben ik vrij
toe kisje open voor mij
en toen opende het kistje en kwam er een hart uit
en toen ging de prins naar de princes maar hij rende en renden
maar het was te laat de princes was weg het ijs was gesmolten en de princes was weg wat een pech
ynina