Soms voel ik hoe een man de zee zou willen kussen.
Nat en overdadig loopt ze ’s ochtends naar me toe.
Soms voel ik hoe een man de zee zou willen kussen.
Zachtjes strelend als een sirene op een prille lentedag.
Soms voel ik hoe een man de zee zou willen kussen.
Maar ik ben geen man.
Mijn kinderstem is blijven hangen aan de koude tegels
en benen van uitslag.
Je mag niet in je bed plassen.
Niet in de herfst,
niet in de zomer,
hou alle seizoenen je zeik binnen.
Durf geen afscheid te nemen met
een traan in je ogen of een hart dat sneller slaat.
Kijk naar de reclameborden vol illusies van geluk en luister naar het geluid van de treinen richting zee.
Soms voel ik hoe een man de zee zou willen kussen.
Nat en overdadig loopt ze ’s ochtends naar me toe.
Soms voel ik hoe een man de zee zou willen kussen.
Zachtjes strelend als een sirene op een prille lentedag.
Soms voel ik hoe een man de zee zou willen kussen.
Maar ik ben geen man.
Daar stond je dan en ik moest zeggen dat ik van je hield
Maar slikte mijn woorden achter mijn tong.
Lachend over een franse les en hoe het leven van je grootvader warrig wordt prikkelde de zon mijn geslacht en we vreeën.
En ik wist dat ik niet langer van je hield.
Naar – de – liefde – kijken het is ons zo meegegeven
Geven geven tot je er een zekere rust in vind.
Soms voel ik hoe een man de zee zou willen kussen.
Zachtjes strelend als een sirene op een prille lentedag.
Soms voel ik hoe een man de zee zou willen kussen.
Maar ik ben geen man.
Ook dood dweep ik tussen wal en schip als een boei die niemand ooit verstaan zal.