Het ene kondigt zich aan terwijl het andere nog maar net eindigt. Presentaties en representaties neigen trillend naar elkaar. Ik rijd dezer dagen door de lage landen waar tijd en ruimte, plot en personage, stilte, stilstand en beweging, verhaal en ervaring worden afgekalfd tot de essentie. In wachtruimtes lees ik irriterende woorden van collega’s die zich geroepen voelen om deel te zijn van commissies en de reacties op hun deelname. Ik vind er geen vuiger scheldwoord voor dan “criticus” omdat hun woorden bedoelerig maar betekenisloos zijn. De zoveelste parodie op ons vak. Een alchemistische grote kuis dringt zich op. Ondertussen klopt mijn vaders hart trager maar daarom nog niet minder gedisciplineerd. Ik herschik de portretten van de mensen die ik tegen kom en houd ze tegen de schemering van deze wereld. Ik luister graag naar de ruis in hun woorden en probeer te ontsnappen aan gesprekken over sociaal en artistiek omdat ze onherroepelijk verstrikt raken in gedachten die de mensen voorbij lopen.