Ik heb tien jaar in de wereld van sociale blokken gewoond. De eerste dag werd ik door een zware gast tegen een muur gezet. ,,Zeg maar tegen uw moeder dat ze hier morgen tussen zes planken terug buiten komt”, zei hij. Op zo’n moment begint er een overlevingsmechanisme te werken. Dat is wat daar leeft. Ik kan zo kwaad worden als men zegt dat de mensen die daar wonen hun situatie zelf gezocht hebben, of dat het profiteurs zijn. Dan zou ik wel een priester willen zijn om begrip te prediken. Ik zou zeggen: ,,Lul niet, ge kent het niet”. En ik zou hen zeggen dat ze wat minder moeten zagen over hun therapeut en over het feit dat ze per se vakantie zouden moeten nemen.
Eenzaamheid is ook iets zeer bekends. Voor mij betekent dat lang achter een raam zitten en kijken en wachten. Ik ben er zo mee vergroeid dat ik geregeld een spreekwoordelijke bananendoos onder de arm neem en ergens heen ga om te kijken, te denken en te schrijven.
Levensvragen en theater maken liggen voor mij op één lijn. Ik denk dat dit vak voor ons alledrie een uitlaatklep is geworden. Ikzelf doe het omdat ik niets anders kan, maar ook omdat ik de beperkte dingen die in me zitten, toch wil vertellen. Ik wil verhalen en beelden maken, spelen, ontroeren, doen lachen en huilen. Ik wil de verbeelding aanwakkeren. Een open vertelling draagt daarom mijn voorkeur weg. Ik heb ooit een maand als suppoost is het Museum voor Schone Kunsten gewerkt, en ik vond het altijd jammer als een gids langskwam die een schilderij begon uit te leggen.
Ik moet het allemaal niet weten, ik vul het liever zelf in. Ik werk nu aan een stuk voor kleuters, met een oude vrouw die denkt dat ze zeerover is en een man die probeert haar bij zinnen te houden. Het verhaal heeft meer dan één dimensie. Het gaat over vergeten, over hoe grootmoeders zijn, over een man die probeert te vliegen om ergens aan te ontsnappen, over de wolken en wat je daarin kunt zien.
Mensen moeten leren kijken. Naar schoonheid bijvoorbeeld, die ook lelijk kan zijn. Of hard, zoals een beeld van iemand die zit te kwijlen op een stoel. Zit ik op restaurant, dan ben ik altijd meer bezig met wat rond onze tafel gebeurt. Eigenlijk wil ik altijd ergens anders zijn dan in de wereld waarin ik zit.
Wij gingen naar katholieke scholen maar deden niet mee met het vormsel. Dat was te duur. Dus zat ik weer te kijken naar de anderen, de nieuwe kleren, de auto’s met de witte linten. Wij hadden zelfs geen auto. Van een kerkgebouw kan ik nog steeds genieten, als ik die maar loskoppel van de Kerk op zich. Soms denk ik ook over een heel andere, hogere wereld. Eigenlijk geloof ik wel in iemand die mij volgt. Ik praat tegen, ja, tegen wat?
Bomen vind ik mooi als godsbeeld. Ze kunnen een moeder zijn tegen wie je zit of tegen wie je kwaad stampt. Je kunt er tegen liggen om na te denken. Je kunt naar boven naar de bladeren kijken. Je kunt er een liefdesverklaring in griffen. Een beeld volstaat voor mij, concreter moet dat niet worden.
Men zegt me vaak dat ik sterk lijk op mijn grootvader langs vaders kant. Ik heb mezelf nu wijsgemaakt dat die mens in mijn buurt zou kunnen zijn. Is dat een constructie van mijn geest of is dat echt zo? Ik zal het pas weten als ik dood ben.
De dood houdt me wel bezig. Sterven lijkt me soms een ultieme oplossing, en ik ben ook benieuwd hoe het is. Ook hier heb ik weer alleen beelden. In een van mijn stukken wil een jonge gast verder in het leven, maar trekt hij een dode moeder achter zich aan, op een matras en door het water. Of er is het beeld van een moeder die dood is en onder het tapijt geveegd is, en een zoon die daar dan maar tegen staat te praten.
De voorbije zomer was mijn vader slecht en kwam de dood heel dichtbij. Merkwaardig hoe dan plots allerlei herinneringen beginnen te leven! Misschien is het echt zo dat de dood een ultieme catharsis is. En misschien is het allemaal leuker dan we denken. Is het daarboven heel Studio 100 en zeer K3.
Maar voorlopig moet ik leven; ik ben vader geworden. Ook die ervaring was weer vol eenzaamheid. Mijn vrouw lag met een zwangerschapsvergiftiging op intensieve. Daar is alles clean en zakelijk. Drie keer per dag komt een team rond het bed staan om te bespreken of de vrouw het nog langer uithoudt. Uiteindelijk was er een spoedoperatie en kon ik niets anders dan heen en weer lopen tussen recovery en de couveuse.
Er zijn geen woorden voor het moment waarop ik Jef voor het eerst mocht kangoeroeën. Stilte is beter. Of een beeld van een wolk die piept omdat ze nog niet goed kan ademen. In een wolk zit alles wat je verbeelding kan voortbrengen. Wolken kunnen tranen zijn, emotie, iets concreets als een hond. Een wolk gaat snel en traag, vliegt ons boven het hoofd, maakt nieuwe samenstellingen. Mijn zoon was mijn wolk.
Ik heb sindsdien een roman in mijn hoofd. De eerste zin is: ,,Niemand heeft ooit zo mooi bloem gezegd”. Het zou gaan over mijn leven, groot worden. Er zit ook een keukendeur in die dichtslaat en een vader die wegloopt. Dat heb ik zelf zo vaak gezien. Ik besef nu dat leven overleven is. Niet vluchten, maar de fouten zien en daar iets mee doen.
De Verloren Zoon brengt verhalen uit de brede zingevingswereld.