Hoe moet ik groot worden, dacht het kleine meisje,
als ik stil moet zijn
wanneer volwassenen praten
als ze over mijn hoofd praten?
Hoe moet ik groot worden, dacht het andere kleine meisje,
als ik één van mijn ouders
om de week zie en me dan
in diezelfde stilte moet aanpassen
aan hun leven?
Hoe moet ik groot worden als ik broers noch zussen heb
die me de die woordjes,
ja, die woordjes,
toefluisteren die ik nog niet ken?
Hoe moet ik groot worden
als niemand me zegt waar en hoe?
Voor iedereen is het anders,
Ook voor mij.
Toch zal ik groot worden, dachten ze allebei, en dat werden ze ook.
Ze stalen met hun ogen en mondjes en namen regels tot zich,
De één al wat liever dan de ander,
En soms brak hun hart en vroegen ze zich af;
Waarom ben ik groot geworden?
Die vraag bleef in de beide meisjes hun hoofden rondtollen;
WAAROM BEN IK GROOT GEWORDEN?
Steeds luider en luider.
Niemand die het antwoord wist.
De ouders van de meisjes praatte soms met elkaar over het de vraag van de meisjes.
WAAROM BEN IK GROOT GEWORDEN?
Groot worden op zich was niet zo moeilijk maar wat er aan vooraf ging, het stukje leven waarbij je je nog helemaal klein voelt was er nu niet meer.
De twee meisjes liepen hun hele leven met deze vraag rond.
Tot ze elkaar op een dag ontmoette.
Het eene meisje zat op de bus en het andere meisje zat op de tram.
En nu zal je denken, hoe kunnen mensen elkaar nu ontmoeten als ze eigenlijk helemaal niet samen zijn? En toch, er was zoiets als een blik. Een oogopslag. En in die blik van een oogopslag zagen ze dat ze allebei met dezelfde vraag rondliepen.
Het eene meisje sprong uit de bus en het andere uit de tram en ze liepen op elkaar af.
Ze zeiden niks. De mensen die bij hen op de bus en de tram zaten fluisterde van alles over hen, over hun hoofden heen en dat het een schande was. Maar de meisje keken naar elkaar en wisten dat ze geen woorden nodig hadden om elkaar te begrijpen.
Ze zeiden niks tegen elkaar. Ze deden alsof ze honderden andere mensen waren en terwijl ze die honderden andere mensen waren spraken ze tegen elkaar.
Zo van,
“Ik ben heel belangerijk!”
“Ja,”, zei dan het andere meisje, “dat zie ik want jij bent groot en hebt een snor!”.
Ze zongen liedjes, sprongen in plassen, aten frit en deden alsof ze andere mensen waren.
’s Avonds zaten ze bij elkaar, uitgeput, en keken naar de treinen volgepakt met mensen die zich nooit de vraag, WAAROM BEN IK GROOT GEWORDEN?, hadden gesteld.
De meisjes namen afscheid, zonder woorden en gingen terug naar huis.
Op televisie was alles te zien wat je deed als je je nooit afvroeg waarom je groot geworden was.
ik krijg een appel mijn appel is sappig want ik vind jou versje wel grappig mmmm die appel komt uit een kooi want jou versje is keimooi daag sorry voor het tweede gedicht doei groetjes ynina
beetje gek gedichtje, maar wel mooi.