Er leefde eens een vorst,
O, ’ t is lang geleden,
Hij wordt nog steeds genoemd,
Zijn grappen en zijn wijsheid zijn wereldberoemd.
Soms was hij incognito
Ook koningen hebben soms verschrikkelijke dorst.
Hij had vele kinderen,
Hoeveel , niemand die het wist
Onze koning was nen tist.
Met zijn kinderen had hij geen echte band,
Af en toe wat officieel gespeel
De koning was waarachtig fideel.
En toen viel het land in crisis.
De koning wist van niks ni en vroeg een en kreeg een groter deel.
Het land begon te snijden,de ramen aangedampt
Het volk begin hem te benijden,
De koning was een ramp.
Zijn vrouw, gebarsten en levensmoe,
Gooide hem den asbak toe
En riep in haar schoonste Italiaans:
“Albert, dit is uw laatste kans!”
De koning boog zich voorover en nam een flinke snuif
Daarna begon hij te vliegen als een vederwitte duif.
’t Was gedaan met de koning,
niet meer dan een huurling met een spons in de maag.
Maar waarom was hij koning?
Dat blijft nog steeds de vraag.