De politicus zat in zijn zetel. Het was nacht. Hij keek in het donker. Ruikend naar het parfum van zijn minnares en alcohol van één of ander feestje. Want dat vond hij wel fijn aan zijn job; de feestjes, recepties voor van alles en nog wat. Zijn vrouw stak het licht aan.
“Ik heb je op televisie gezien.”, fluisterde ze omdat ze de politicus niet graag stoorde als hij in het donker staarde. Ja, dat deed hij wel meer; in het donker staren. Ook overdag. En toch bleef hij volhouden dat er geen probleem was. Iedereen geloofde het, ook al had iedereen daar zo zijn gedacht over, behalve de vrouw van de politicus. Ze had hem zien groeien van student tot politicus en nu staarde hij in het donker. Hij wist niet wat hij het volk nog kon wijsmaken en het volk begon ook te beseffen dat de rol van de politicus één grote schijnvertoning is die ons land veel geld kost. Sommige mensen in het volk stelden voor om een manager aan te stellen maar toen werd de politicus heel bleek en snauwde naar het volk, “als je me eens zou laten uitpraten dan zou je begrijpen waarover het gaat!”. Het volk woelde in hun tuintjes en keek hoe de politicus keizer zonder kleren bleef spelen en niets zei tegen hen.
De vrouw van de politicus legde een oranje boekje voor hem neer, “spaarboekje ASLK” stond er in zwarte letters op gedrukt. “Hier, da’s van jou. ’t Is niks meer waard, dat weet ik ook wel. Ik heb naar je geluisterd op de televisie. Ik ben altijd de enige geweest die naar je luisterde en je begreep.”. De politicus nam het boekje, deed het open en zag dat het saldo op + nul stond.
“Dat is het!”, riep hij, “plus nul. Dat is wat we nodig hebben!”. Hij riep zijn chauffeur en scheurde in een rotvaart naar zijn minnares. De straten lagen er verlaten bij. Zijn minnares deed de deur van hun liefdesnest met uitzicht op het koninklijk paleis niet open. De politicus wilde terug in zijn auto stappen maar zijn chauffeur reed weg. “Ach, een beetje buitenlucht zal me geen kwaad doen.”, dacht de politicus en liep te voet naar zijn kantoor in een verlaten hoofdstad. De straten waren bezaaid met buitenslapers maar de politicus liep trots door en hield vast aan zijn spaarboekje. “Plus nul.”, prevelde hij. Aan zijn kantoor hield de militaire politie hem tegen. “ Politicus, in naam van het volk arresteren wij u en verbannen u levenslang naar de kerkers van onze democratie! ”, riep een flink uit de kluiten gewassen kakidrager. Deze jongens waren geoefend en sloegen de politicus in de boeien. “Maar…”, riep de politicus, “ik had nog een goed plan. Plus nul! Alles moet plus nul zijn en ik zal voor zorgen.”, schuimbekte hij terwijl ze hem in de kerker duwde. Die ochtend miste niemand de politicus want zoals steeds werd het land bestuurd door andere mensen, vrienden van de koning, met namen als Lippens en Davignon. De koning melde dat hij het land ging besturen, “zoals ik altijd al doe.”, voegde hij er smalend aan toe. Iedereen die van ver of dichtbij iets met de politicus te maken had werd verbannen uit het land. Natuurlijk kende niemand hem. En het volk? Het volk vond het best want ze hadden na al die jaren gezien wat ze moesten zien namelijk, dat de politicus een marionet is zonder hersens die gestuurd wordt door de ware poppenspelers en voor die jongens was het volk angstig. Echt bang.