Ik heb voor jou een bloem uit de zee geplukt, ze dreef daar en was uit een andere vrouw haar hand gerukt. Zij had ze gekregen maar wist ze niet te appreciëren. Ik heb voor jou een bloem uit de zee geplukt, niemand die me gelooft maar het is me echt gelukt. De bloem staat krom naar me te kijken, een beetje dom in een woonkamer maar jij bent er niet. De bloem en de zee missen elkaar zoals ik jou. Ik heb een bloem uit de zee geplukt.

Stefan Perceval.

Sic Transit Gloria Mundi, wat zoveel wil zeggen als: zoekt is een ander job.

Gisteren kwam ik iemand tegen en terwijl ze tegen me stond te praten wist ik dat ik ze niet wilde tegen komen. Geloof me, dat heb ik met ongeveer iedereen die ik tegen kom. Ik kom namelijk niet graag iemand tegen. Omdat ik mezelf niet geloof als ik met iemand sta te praten die ik “tegenkom”. Ik heb een gefakte interesse omdat ik niet gevraagd heb om die of die tegen te komen. Nu ja, ik was ze dus tegen gekomen en ik vroeg haar of ze iets wilde drinken en dat wilde ze wel want ze vond het “o zo gezellig om mij nog is tegen te komen!”. Aaargh…een golf van weerzin stuwde door mijn lichaam maar ik beet door en ging met haar op een terras zitten. Ze vertelde dat ze me volgde “in de pers” en dat ze vond dat ik goed bezig was en daarbij kon ze het niet laten om altijd maar weer aan mijn lijf te zitten alsof ik haar goed kende. Alsof ik gevraagd had om haar hier tegen te komen.Niet dus. Toen ik haar vroeg wat zij deed antwoordde ze me kort en bondig: “vast benoemd.”. Ja,zo zei ze het, alsof ze een hardgekookt ei wegwerkte: “vast benoemd”. Ze was dus geboren, had gestudeerd, had van alles gedaan tot ze nu vast benoemd was. Dat was duidelijk haar droom. En terwijl ik met haar zat te praten over hoe vast benoemd ze was herinnerde ik me dat ze inderdaad zelfs vroeger al zoiets van vast benoemd had.In alles wat ze deed eigenlijk; als ze fietste fietste ze zo dat ze niet meer van die fiets af moest. Ik weet nog dat ik met haar paardrijlessen volgde en dat ze toen op die manege rond liep alsof ze net vast benoemd was tot iets in die manege, ik weet niet wat. Laat uw fantasie werken, hé. En ja, en ik heb nog paardrijlessen gevolgd omdat ik nen bange schijter was en mensen vonden dat me dat zou helpen om ne minder bange schijter te zijn maar dat deed het dus niet. Dat paard reed met mij. Ik zat daar zomaar wat op en dat beest wist precies hoe het moest rijden en welke stap wanneer. Op het einde van elke les reed dat paard met mij op zijne rug terug naar zijnen box. Ik moest daar niks voor doen.

En daar zat ze dus; madameke “vast benoemd”. En ze taterde maar over hoe verschrikkelijk vast het was en dat ze al echt met vanalles moesten afkomen om haar daar weg te krijgen en al en al.

Awel, ik heb dat niet. Sterker nog, ik heb bijvoorbeeld dikwijls heel goeie ideeën of neem initiatieven die dan daarna door zo’n soort madameke “ vast benoemd” onder mijnen neus worden weg gepikt. En die daar dan gaan opzitten als een kip op een ei tot ze “vast benoemd” zijn. En ik zal is iets vertellen, ik vind dat niet erg. Ik vind het niet erg dat er mensen met mijn ideeën aan de haal gaan en daar dan héél lang gebeiteld mee zitten. Maar ik heb gekozen om dat niet te doen. Ja, ik was een tijdje verbonden bij allerlei theaterhuizen maar omdat ik niet meer in het plaatje paste ben ik er weg gegaan. En natuurlijk is dat ambetant want ook ik heb een huis af te betalen, ook ik wil graag iets opbouwen zonder de hele tijd met de schrik in mijn broek te zitten dat het morgen allemaal gedaan is maar ik probeer dat voor te zijn. En geloof me, dat is een hele karwei maar dat is ook mijn bestaansreden, noem het; over – leven. En het is waar dat ik blij zal zijn als er een beetje rust is maar ook daar werk ik aan.

Ik nam afscheid van de zilte geur van het vast benoemde en ging verder.

Ik wipte nog even bij de bakker binnen die duidelijk aan vakantie toe was – dat vertel ik later wel- en stond aan het rode licht te wachten toen ik daar een man tegen kwam die ik nu graag tegen kom. Waarom?

Omdat ik hem letterlijk om – de- vijf – jaar – tegen – kom. Zoals jullie wel weten is mijne zoon veel te vroeg geboren en zijn zoon was ook te vroeg geboren en lag samen met mijne zoon in een grote warmte- kamer te groeien. Ik speelde in die periode “de Leenane trilogie” in een regie van Johan Simons. Dat was een vieruur durend spektakel en dat bracht met zich mee dat ik dikwijls pas midden in de nacht terug in de stad was. En dan ging ik in het midden van de nacht naar mijne zoon. Zo, langs de spoedgevallen, naar boven. En dan nam ik hem en legde hem op mijnen buik. Zo heb ik hem ook in ne nacht voor het eerst een fleske melk gegeven. En die andere vader dus was daar ook soms in de nacht of dan toch zeker overdag.

Heerlijk. Ik vroeg hem hoe het met hem was en hij vertelde me dat hij juist z’n job verloren had en als hij na de zomer niks nieuws had hij dan failliet was. Ik stond er bij en keek er naar want ik ken het gevoel; het over-leven gevoel. En dat is niet fijn. Bij mij is het deels een keuze, het hangt samen met dat idioot beroep dat ik uitoefen en ook met wie ik ben. Ik sta namelijk nooit op mijn strepen waardoor ik er langer over doe dan veel grotere knoeiers in dit beroep om te geraken waar ik wil geraken. En weet wat ik zei? Ik,broekschijter nummer 1?

Ik zei tegen hem: “kalm blijven.”. Ik zag dat hij begon te huilen en toen probeerde ik hem op te monteren door naar zijn kinderen te vragen maar dat was dus een foute keuze, hij huilde nog luider. Niks hielp, hij gooide het netje sinaasappels dat hij bij had op de grond en liep weg. “Tot binnen vijf jaar!”, riep ik, “En kalm blijven.”.

Tja, wat had ik moeten zeggen: “zoekt u een ander job.”. Was dat beter geweest misschien?

Ge kunt niet denken in een ander zijn plaats.

Een theatermaker zat voor me en vroeg me of ik wist wat hoop was en hoe het kwam dat er zo weinig hoop in toneelstukken te vinden is? Ik weet niet wat dat is met die theatermensen maar dit gesprek heb ik al wel een keer of tien gehad. En alsmaar drammen ze door over het feit dat ze zo opzoek zijn naar hoop in het theater. Ik heb er dus al dikwijls over gesproken en telkens verwonder ik me over de kinderlijke naïviteit  waarmee theatermakers over dit onderwerp praten. Misschien zijn “kinderlijk” en “naïef ” niet de juiste termen maar betere vind ik niet zonder in termen te vervallen die meer in de wetenschap van geestesziektes thuis hoort. Want wat me telkens op valt hoe ze zich in hun rol van kunstenaar wentelen, de man of vrouw die niks nodig heeft – misschien alleen wat liefde…De man of vrouw die door middel van weerstand zichzelf telkens weer uitdaagt…En dan beginnen ze te lallen over hoop. Als ik hen dan vraag wat voor hen hoop is krijg je vaak een een clichématig beeld, het soort van beeld dat in de jaren zestig en zeventig met veel glitter de wereld werd ingestuurd. Dus hoop is dat het niet bestaat of dat het stil staat? Niemand kan me er een antwoord op geven en toch zijn er theatermakers opzoek naar hoop. Als je dan zegt dat hoop in elke situatie helemaal anders is dan bekijken ze je wat moeilijk en geven een analyse van hun laatste werk en meestal draait het er dan op uit dat hoop aan positiviteit wordt gekoppeld. En daar word ik niet goed van!  Alsof hoop altijd gekoppeld is aan +, wat een onzin. Ik denk dat er heel veel mooie stukken zijn waar hoop iets heel uitzichtloos en ook daar gaan ze telkens op een andere manier mee om. Conclusie: hoop bestaat in verschillende vormen maar als je er te lang op wacht is het wanhoop.

Zat gisteren in Het Paleis in Antwerpen waar een boek werd voorgesteld, “uitgelicht”. Het boek geeft een idee van hoe en wie in het Paleis werkt en komt kijken. Het Paleis bestaat tien jaar en daarom geven ze dit boek uit. Een aantal mensen blikken in dit boek terug op producties die veel voor hen betekende. En wat zie je dan? Producties zoals Honingbijen,Wortel van Glas, Prookjes en U bent mijn Moeder staan bij vele bovenaan hun lijstje. Een meisje vertelt hoe ze wel drie keer naar Prookjes is komen kijken en oudere vrouw schrijft dat ze door U bent mijn Moeder de humor van het dement zijn van haar moeder heeft ingezien. Wel, dames en heren, dat doet goed. Ik weet, het lijkt op een herbevestiging van wat allang door velen bevestigt is maar toch voelt het goed te weten wat je met theater kan bereiken. Ik ga door!

Een oudere man spreekt me aan.

“Het is uw plicht! Het is uw godverdomste culturele dienstplicht om verder te doen wat u doet!”. Hij zei me dit nadat ik hem vertelde dat ik elke week de ziel uit mijn lijf sta te spelen op verschillende locaties in dit land en dit om kinderen en geschiedenis en al en al dichter bij elkaar te brengen en dat de schoolvoorstellingen overvol zitten en heel gesmaakt worden maar dat de vrije voorstellingen niet verkocht raken omdat de plaatselijke verantwoordelijken geen publiciteit maken. Ik zag even het nut niet in om nog verder te gaan, ik prevelde het hoog uit, en toen riep deze man dus deze woorden. “Culturele dienstplicht!”. Ja, ik geloof het en heb weer een nieuwe tekst geschreven voor een nieuwe locatie. Deze keer in Blankenberge waar de schoolvoorstellingen overvol zitten en de zee vlakbij!

 

… Niemand vraagt haar anders te dansen dan ze danst.

Niemand zegt haar hoe ze zich moet kleden.

Niemand zegt iets over het schuim op haar mond.

Niemand vindt het erg dat ze langzaam de aarde op eet.

De zee is zoals ze is en dat vindt iedereen goed.

De zee is de perfecte vrouw…

 

 

Wat een belachelijke boom ben jij.

Belachelijk recht. Wie heeft jou ooit verteld zo hoog en recht te groeien?

Jij had geen vader of moeder die tegen jou sprak.

Jij had geen woorden om uit op te kunnen maken wat er van je verwacht wordt.

Hoe wist je dan zo groot te groeien? Heb je dan nooit twijfels gehad?

Nooit gedacht; is zo recht mogelijk omhoog eigenlijk wel de goede weg?

Nooit bij het zien van een struik gedacht; o, ik had mijn takken over de grond naar boven moeten kronkelen, tot een bol van wispelturige takken?

En in de herfst nooit de behoefte gevoelt om de bladeren eens bij je te houden, omdat ze dat jaar wel erg mooi gelukt waren?

De vorm van je stam, je bladeren, geen architect of trend-watcher heeft er aan te pas moeten komen om die vorm te geven. En toch, je staat daar. Met een zekerheid waar ik jaloers op ben. Zeg mij boom, wat moet ik doen? Hoe groei ik ook zo recht mogelijk in mijn eigen stam? 

Geluk is met je mondhoeken in de lucht.

Of zie je geluk soms niet?

Dan sluit je je ogen en laat je wegzinken tot de zon weer op komt.

De stilte vult de ruimte,

Een ballon vol stilte.

Zo is het weer tijd om te werken werken.

Het getrappel als acteur, ter plaatste om een klein beetje winst te maken.

Als paarden op en neer.

De woordjes voelen die voorbij zwemmen.

Altijd voelen zonder je hoofdje pijn te doen.

Boem!

Het begin van een nieuwe werkweek

waar je op het einde een dag nodig hebt om het getreur van al deze woorden.

Hoe moet ik groot worden

als ik stil moet zijn

wanneer volwassenen praten

over het praten over mijn hoofden?

 

Hoe moet ik groot worden

als ik één van mijn ouders

om de week zie en me dan

in diezelfde stilte moet aanpassen

aan hun leven?

 

Hoe moet ik groot worden als ik broers noch zussen heb

die me de die woordjes,

ja, die woordjes,

toefluisteren die ik nog niet ken?

 

Hoe moet ik groot worden

als niemand me zegt waar en hoe?

 

Voor iedereen is het anders,

Ook voor mij.

Toch zal ik groot worden.

En stelen met mijn ogen en mondjes en regels tot me nemen.

De één al wat liever dan de ander,

tot ik harten hoor breken en me afvraag,

Waarom ben ik groot geworden?

Deze nacht stonden er twee ruzie te maken bij mij op straat en nu reed ik met mijn fiets verder en nu denk ik dat ik die twee die vorige nacht aan het ruziën waren op straat daarstraks heb gezien…aan de kerk…ze zijn getrouwd. Ja, die twee die elkaar deze nacht nog opvraten!

Zij was helemaal in ’t wit met veel pels in haar kraag, echt een ijsbeer. En hij had een wit pak aan en blauw geslagen oog. Ze moeten het geweest zijn, kan niet anders. Het was wel zo’n ecologisch huwelijk want in plaats van met confetti te strooien bliezen de omstanders zeepbellen. Dat was wat ik eerst zag; een landschap van zeepbellen met daarin twee ijsberen. Af – gekoeld, bekoeld en getrouwd. In die volgorde. Ik denk dat het leven als zeepbel ook wel fijn is; Ze blazen je op tot een  klein of iets groter belletje en dan vlieg je met je blauwgeaderde zeephuid even door de lucht om door diezelfde lucht weer doorprikt te worden tot niets meer dan water. Kort maar goed leven! Geen gezeik over wie en hoe en wat je weet of niet. En waarom je wat weet en waarom ook niet. Ploef! Gedaan. Of misschien is zo’n zeepbelleleventje wel veel langer dan wij denken? Denken.