Nu gaan ze hem begraven,
De lustigen kever, Jan – Mei.
Zij dragen den brave dode
Zingend door de wei
Ha! Ha!
Jan – Mei viva!
De krekel zingt
Met droeve stem :
Domine ! Domine ! Requiem !
Vier blinkende rode slakken,
Sluipend, kruipend, openen de stoet.
Vier grijsgespikkelde zwarte trekken
De statige wagen, maar zonder moed.
Ha! Ha!
De Mei viva!
De krekel zingt
Met droeve stem :
Domine ! Domine ! Requiem !
De goudvlieg bromt “miserere”
En de krekel
In kostersdracht
Herhaalt wel duizend keren
“miseremini”, de eeuwige klacht.
Ha! Ha!
Jan – Mei viva!
De krekel zingt
Met droeve stem
Domine ! Domine ! Requiem !
Vier jeugdige kikkers dragen
Een groene floeren olmenblad.
Vier muggen volgen zoemend de wagen
En zwieren met het wierookvat.
Ha! Ha!
Jan – Mei viva!
De krekel zingt
Met droeve stem
Domine! Domine! Requiem!
Terwijl men den armen Kever
Zo gauw gauw – in het grafkuil duwt,
Spreekt heer hommel
Een roerende snoerende lijkrede uit.
Ha! Ha!
De Mei –viva !
Maar de krekel,
Met droevere en droevere stem
Zingt eeuwig zijn
Domine requiem.