Het avondmaal
Het koperen vaatwerk zindert in de zonnestraal die langs de broze bloesems van de eglantier
haar schuine pijlen schiet over de tafel hier
en over de gerechten voor het avondmaal:
de melk, het vlees, de boter en het brood, de koele appelwijn, de roomkaas en kandij
en ´t perelende bier in ´t vlammend avondrood,
is alles nu voorbij? Is alles nu voorbij?
Mijn vader die zijn handen vouwde en bad, en moeder die zo ver aan ´t eind der tafel zat,
en deze knaap, die in dit ruisend paradijs reeds droomde van de sneeuw en van het edelweisz
en van de meeuwen in de morgenmist
en die niet wist dat ´t hart zich steeds vergist,
want moe van alle lust en moe van alle reis
zoekt het vergeefs naar dit verloren paradijs.